Seizoenarbeiders uit Duitsland.
Ze betraden een volstrekt andere wereld dan die ze thuis gewend waren. Een wereld, die hen meestal vijandig behandelde. Met name in Holland en Friesland heerste een andere cultuur die hun over het algemeen vreemd was.
Omdat de meesten van hen katholiek waren, werden ze niet voor vol aangezien. Slechts in de kop van Noord-Holland liepen ze een goede kans bij geloofsgenoten aan het werk te komen. Elders was er minder respect voor hen.
"omdat het gewoonlijk onontwikkelde, eenvoudige mensen zijn", berichte een Duitse reiziger in 1839, "heeft bij de Hollanders de mening post gevat, dat een Munsterlander, een Westfaler überhaupt, een dom mens is, die een hem onverstaanbaar Duits spreekt en vuil en onfatsoenlijk is."
In tal van (historische) boeken en streekromans speelde de hannekemaaier een rol. Veelal niet in positieve zin.
In "Henne", een in het midden van de 19e eeuw in de omgeving van Nijkerk/Harderwijk spelende streekroman, komt de volgende passage voor:
"Over de mulle wegen gingen de hannekemaaiers met de zak en de zeis over de schouders het westen in van hoeve tot hoeve; ze kauwden op het brood, dat ze kregen en dronken er grote slokken bier bij uit blauwe drimkkannen, die aan een touw geknoopt om hun middel hingen. Ze waren bijna allemaal breed van bouw met blauwe ogen in bruin verbrande gezichten onder stroblond haar; de meesten trokken Holland in, maar een enkele bleef uit kundigheid op een grote hoeve hangen; ze legden het gereedschap af, schopten hun halfhoge laarzen uit en hielden hun doorgelopen voeten onder de koude straal van de pomp. Zij wisten niet van oude veten, ruzie en uitgestotenen, zij bleven daar waar geld geboden werd voor hun arbeid en ze zwoegden in lange gloeiende dagen het gras van de been. Ze brachten vreemde verhalen en onbegrijpelijke liederen mee, die ze vertelden en uitgalmden als ze omringd door het boerengezin, uitgestrekt lagen op het gras onder de bomen en ze hielden met hun eeuwig walmende lange aarden pijpen de muggen op afstand. Dit jaar brachten ze ook nog iets anders mee. Het roodvonk, dat in de streken waar ze vandaan kwamen onder de kinderen woede. Er was er niet één, die aan gevaar voor zichzelf had gedacht, grote sterke kerels als zij waren werden niet ziek en de rijksdaalders moesten toch verdiend worden om in armoestreek van haar inwoning de harde wintermaanden door te komen. Een hannekemaaier werd ziek, een paar van de kinderen van de boer waar hij werkte namen de ziekte over en brachten het in de school, van daaruit, eerst ongemerkt, wandelde het van gezin tot gezin, het leek niet kwaadaardig, de kinderen waren gauw weer op de been en gingen de buurt in; een dokter kwam er eerst aan te pas toen de ziekte al niet meer te beteugelen viel en de timmerman dagelijks kleine doodskistjes te maken kreeg. Ook Jan-Dina, het jongste kind van Henne en Gert-Jan stierf aan de gevaarlijke ziekte, die de hannekemaaiers meebrachten uit Munsterland..."
Omgekeerd was de kans om gedurende het arbeidsseizoen ziek te worden voor de hannekemaaiers bepaald niet klein, gezien de zware lichamelijke inspanning, de gebrekkige hygiëne en de eenzijdige voeding. Een hannekemaaier die ziek werd, werd op staande voet ontslagen. Als de zieke geen geld had om zich te laten verplegen tot hij weer hersteld was, werd hij onverbiddelijk naar zijn geboortestreek teruggestuurd, vaak zelfs zonder te letten op zijn gezondheidstoestand. Uit inschrijvingen in kerkboeken in de plaatsen van herkomst blijkt, dat gemiddeld ieder jaar een op de honderd niet terugkeerde. De meesten stierven aan koortsachtige ziekten.
In hun "rimen en teltsjes" voeren de gebroeders Halbertsma de hannekemaaiers ook op. In de "skearwinkel van Joute-baes" zijn ze onderwerp van gesprek tussen twee boeren. De ene is naar de markt geweest en heeft ze daar wel zien staan. Er waren er genoeg, maar ze waren hem niet naar de zin. Hij had altijd lui uit Lippe en hij had de smerigsten, degenen die het meest stonken, het liefst, maar die waren er niet.
Op de vraag of ze voor hun eigen kostje moesten zorgen, liet hij weten, dat hij zich niet de oren van het hoofd liet eten. Hij had genoeg aan twee uitgehongerde dagloners uit de wouden, die 's zomers bij hem in het hooi werkten. Alleen 's avonds kregen de poepen karnemelkse pap, naar zijn zeggen een kruiwagen vol en dat ging schoon op. Hij begreep niet waar ze het lieten.
En zo ging het gesprek nog een poosje door, waarbij men zich afvroeg of een poep wel een mens was zoals zij.
Copyright © 2006 Tjeerd de Jong
| Deel 1 | Deel 2 | Deel 3 | Deel 4 | Deel 5 | Deel 6 | Deel 7 | Deel 8 | Deel 9 | Deel 10 | Deel 11 | Deel 12 |
Bronnen:
"It Beaken", tijdschrift fan de Fryske Akademy, jiergong XLIX 1987, nr 4.
A. Eiynk e.a. "Werken over de grens" 350 jaar geld verdienen in het buitenland 1993.
"Hasselt Historael", jaargangen 1987 en 1999.
Ulbe van Houten "De sùnde fan Haitze Holwerda".
J.N. Leget, "Hollandgangerei", 1988.
Korn. Mulder, "Hannekemaaiers en kiepkerels", 1971.
Pieter Terpstra, "Tweeduizend jaar geschiedenis van Friesland".
Ryksargyf, Leeuwarden.
G. Vrielmann-Jacobs, "Pikmäier in Uelsen".
J.P. Wiersma, "Aldfaers Groun" {Bildfan in tiidrek, 1860-1940}, 1948.
De schrijver:
Tjeerd de Jong is de zoon van meester de Jong, die 3 jaar hoofd van de school was eind jaren '20, Tjeerd heeft later op het gemeentehuis in Sellingen gewerkt, is naar Emmeloord verhuist maar heeft altijd nog een bepaalde binding met Harpel, omdat pa daar zo graag woonde en werkte. Het boekje dat uitkwam ter gelegenheid van het 75 jarig bestaan van de school in 1995 is mede door Tjeerd geschreven.